Aura Xilonen. De cowboykampioen. Vertaald uit het Spaans door Lisa Thunnissen. wereldbibliotheek amsterdam - PDF Free Download (2024)

Transcriptie

1 De cowboykampioen

2

3 Aura Xilonen De cowboykampioen Vertaald uit het Spaans door Lisa Thunnissen wereldbibliotheek amsterdam

4 Oorspronkelijke titel Campeón gabacho. Penguin Random House Grupo Editorial, Mexico 2015 Aura Xilonen Arroyo Oviedo 2017 Nederlandse vertaling Lisa Thunnissen / Uitgeverij Wereldbibliotheek Alle rechten voorbehouden Omslagontwerp Studio Ron van Roon / Bart Rouwhorst Foto auteur Koos Hageraats nur 302 isbn

5 Voor mijn grootouders, mijn ooms en tantes en mijn moeder. Voor alle migranten op de wereld, want eigenlijk, in oorsprong, zijn we dat allemaal.

6

7 Words, as ideas, are barbaric men invention. liborio

8

9 Dus die paupers lopen dat mooie meisje te teasen en vieze dingen naar haar te roepen en ik denk: als ik die fokking meridianen verrot sla wordt mijn leven misschien totaal anders. Ik was toch al een hopeloos geval en een schijtluis ben ik zeker niet. Dat heb ik altijd geweten, een tijdje geleden ramde ik bijvoorbeeld alle tanden uit de bek van zo n pauper. Hij liep op het meisje te hitten, maar zij reageerde niet, ze keek alleen of de bus er al aankwam en leek superongemakkelijk, al helemaal toen die teringlijer met zijn gore schurftpoten aan haar kont zat. Ik rukte me los uit de dwangbuis van mijn plek achter de balie van de bookstore: de lucht om me heen begon te tintelen en ik schoot weg om mijn vuisten op zijn bek te planten, tja, wat kun je nou verliezen als je nooit iets hebt gehad. Dus ik storm van achteren op die smurf af en geef hem een keiharde trap tegen zijn enkel, en als een gekkoko die op een regenachtige dag over een raam glibbert klapt hij in slowmotion dubbel, en dan ram ik met al mijn kracht snoeihard achter op zijn bovenkamer. paf! boem! krak! Ik beuk op zijn tanden in tot alleen zijn vlezige rode tong nog te zien is, en daar ligt zijn lichaam dan in zeestervorm op de stoep te bibberen alsof het een show is. Er stond al een kluitje om me heen, want altijd als de pleuris uitbreekt op straat komt er een stroom paupers en patsers op af om het van dichtbij mee te maken. Een van die onderkruipsels van hem zegt: Wat een achter- 9

10 bakse kutstreek, man: echte mannen slaan van voren, smerige indiaan die je bent. Hij wacht me op met blikkerend ijzer tussen zijn tanden, net zo n hond die alles wat hij aanraakt kapotbijt, dus zonder erbij na te denken en met de voet waarmee ik de eerste ook al heb neergeschopt, trap ik als een bazooka in het kruis van die tweede kerel. Voor hij tegen de grond gaat, zie ik alleen nog het wit van zijn ogen; volgens mij zijn z n kloten door zijn kont naar zijn hersens geschoten. En hij knalt voorover. Nu probeerde niemand van dat fokking kliekje mij te slim af te zijn, ze stonden alleen maar blauwbleek, verdwergd naar me te kijken, alsof ze bijna omwaaiden. Toen keek ik waar het meisje was, weet ik het, kijken of ze oké was, maar ik zag haar nergens. Door al die paupers wist ik niet of de bus al voorbij was gereden, misschien had een van de patsers haar een steegje daarachter in gesleurd, waar de huizen rattennesten zijn. Een negerin die mij erop los had zien beuken kwam op me af, greep mijn arm en trok me tussen de troep honden uit, terwijl een paar paupers die zakkenwassers op de stoep probeerden op te kalefateren. De vrouw liep met me naar de hoek en zei: Godsamme, melkmuil, jij in wespennest gezeten, snel wegwezen problemen, hier jij geen drie seconden overleven. Maar ik worstelde me los, liet haar tegen zichzelf praten daar op de hoek en stak de straat over om weer vliegen te gaan vangen in de boekwinkel. [O, zo goed had ik me niet meer gevoeld sinds ik de Río Bravo in dook en er door de kracht van mijn bijna ontvelde armen uren later halfdood uitkwam, alsof ik voor het eerst adem 10

11 haalde. Daar aan de waterkant, aan deze zijde van de kloof, liet ik mijn angst voor nare dingen achter.] Terug bij de balie van de bookstore staat m n Chief ineens als een zeis achter me en vraagt: Al iets verkocht, luizenbol? Dan loopt hij naar de etalage die uitkijkt op de straat en brult: f*ck, wat is er goddomme daar op de hoek aan de hand? Met het doekje in mijn handen haal ik mijn schouders op, want ik moest nog stof afnemen, daar was ik halverwege mee gestopt om die paupers te mollen en het meisje te verdedigen. Hond aangereden, zeg ik chagrijnig, of weet ik het, en ik laatdunk snuivend. Op dat moment kijk ik op, naar buiten, en voel ik een schok door mijn strot gaan, de bovenkant van mijn maag knijpt zich samen: het meisje steekt de straat over naar de boekwinkel. Ik wou dat de aarde me opslokte. Mijn ballen krimpen van de zenuwen. Ik krijg mijn eigen spuug niet eens meer weg. Binnen een seconde zie ik mezelf onder haar blik verdampen; van het ene moment op het andere ben ik vluchtelig. Mijn Chief ziet haar ook en snorkt tegen mij: Ik help haar wel, stinkerd. Hij stuurt me weg naar een plek achter de kasten, zodat hij geen modderfiguur slaat bij dat beeldschone kippetje als hij aan zijn sik staat te plukken. Het meisje stapt over de drempel en de lucht rimpelt. Ze kijkt niet eens naar de boeken die in kasten en op tafels zijn opgestapeld; ze loopt er voorbij en schroeft zich vast voor de balie van de boekwinkel. Mijn Chief strijkt zijn wenkbrauwen glad en draait zijn ogen weg alsof hij probeert niet in haar decolleté te kijken. Ik kijk naar beneden, naar de grond, ik voel me een drenkeling in een zee van papier tussen al die boeken. Mijn mond is zo droog dat ik met lucht begin te gorgelen. 11

12 Zij zegt ik weet niet wat, want ik hoor niks meer, voel alleen mijn slapen dreunen, met duizend kilometer per uur. De Chief wenkt me en zegt met ielige stem, bijna in mijn oor: f*cking luizenhoofd, wat heb je met haar gedaan dat ze met jou wil praten? De Chief gaat een eindje verderop staan en doet alsof hij niet kijkt, maar ik weet dat hij ogen heeft achter zijn oren en kan horen met zijn pupillen. Het meisje bekijkt me van top tot teen, alsof ze door me heen kijkt, alsof ik lucht ben, en zegt alleen, voor ze zich omdraait en de winkel uit loopt: Dank je wel, jongen maar no thanks. Ik heb geen helden nodig, you know? Ze draait zich om en een wervelwind van rondingen, lippen, borsten en geur slaat tegen mijn roodgloeiende kraterhuid aan. Mijn Chief lonkt naar haar blozende kontje als ze door de deur naar buiten loopt en de straat naar haar gebouw oversteekt. Ik blijf verpletterd op de vloertegels achter, met ik weet niet wat voor kleverige viezigheid over me heen. Mijn Chief draait zich om en zegt fronsend: Wat de hell was dat, f*cking rotjoch? Ik haal mijn schouders weer op en ga bijna ter plekke over mijn nek, midden tussen de liters inkt die de drukpersen moeten hebben gebruikt om al die boeken met letters te bespikkelen. Maar het is geen angst voor woede-explosies. Tijdens de vechtpartij buiten had ik een verlamde, gemummificeerde hartslag. Sereen. Ik had een kameel door het oog van een naald kunnen krijgen terwijl ik die paupers in elkaar timmerde. Maar van meisjes krijg ik de bibbers, vooral als ze mooi en bijdehand zijn; ik voel al kriebels in mijn buik als ik denk dat er één in de buurt is, eigenlijk vind ik dat ik niet eens dezelfde lucht zou mogen inademen, en als mijn blik langs hun huid glijdt, staat mijn beenmerg meteen in de fik. Als er geknokt wordt kom ik er zelf wel uit, geen probleem. Maar door rondingen glibber ik weg tot aan mijn diepste afgrond, ofzo, dus toen het meisje de 12

13 boekwinkel uit snelde voelde ik me verloren, binnenstebuiten gekeerd, of zoiets, helemaal week. En geen boe of bah, ik kon geen woord uitbrengen. Wat was dat in vredesnaam? De woorden van mijn Chief halen me uit mijn mistige bibbertoestand. Niks, Chief. Ik raap mezelf weer bij elkaar, inclusief hersenkwabben. Dat meisje wilde een of ander tijdschrift dat we niet hebben, zeg ik tegen de etterbuil, zodat hij ophoudt met prikken in de barst die zich op dat moment in mijn borst opent. Smerige Leviet, hoe kunnen wij nou overleven als jij niet eens zo n klotetijdschrift kunt verkopen, huh? f*ck. f*ck. f*ck. En ik sta daar maar, verdoofd, misselijk van mijn eigen braaksel. Ik kan niet slapen, lig te kijken naar de schaamteloze duisternis, die in mijn iris steekt, mijn poriën binnendringt en ze met kou vult, op het zoldertje dat ik van de Chief mag lenen zodat ik hier in de boekwinkel kan slapen. Het zit vol stroperige spinnen, insecten die zich in de muren hebben verschanst, klaar om mijn vlees te bespringen. Suïcidale spinnen. Nee, het lukt me niet om een droom in te duiken, maar ik zie het meisje aan het kale peertje bungelen tot al het glas gebroken is, en ze midden in de nacht haar purperen nagels in me slaat. Ik denk zelfs dat ik het haperende geluid van haar handen hoor, die mijn huid openkrassen, me in reepjes scheuren zoals ik dat met de krant doe als ik de ramen schoonmaak, of zoals het geluid van het glas zelf wanneer het breekt. Rotjoch. Godverdomme. f*ck. f*ck. f*ck. Rotjoch. Luizige, opgefokte teringlijer. f*ck, f*ck, f*ck, schreeuwt hij steeds harder, buiten zichzelf van woede. Ik wil niet opstaan. 13

14 Het ontbreekt me aan wilskracht. Ik voel de koorts nog op mijn huid kleven, een stormachtige werveling trekt door mijn binnenste. Op dat moment, als ik lig te kijken hoe het stof warm rondzweeft in de lichtende ingewanden van een zonnestraal, klinkt opeens van beneden uit de boekwinkel een schreeuw van de Chief, alsof hij een luidspreker in zijn keel heeft zitten. Bliksemsnel gooi ik de dekens opzij en klim het laddertje van de zolder af, mijn ogen zijn bloeddoorlopen, alsof ik de hele nacht glasscherven heb gehuild of zoiets, in elk geval schrijnen ze door het gebrek aan slaap. Dan zie ik de ravage. De boekwinkel staat op zijn kop. Alles is naar de kloten. De Chief zet een boekenkast overeind en raapt karkassen van ontbladerde boeken op. De boekwinkel lijkt op de straat naar Wells Park in de herfst, honderden gevallen bladeren vormen een tapijt op de grond. Sommige boeken lijken zelfs te zijn doodgestoken, neergeknuppeld, met tanden uiteengereten; sommige lijken geamputeerd, alsof ze een raket in hun achterste hebben gekregen en hun ingewanden en rug zijn weggeknald. De Chief kijkt me aan met een bosje haveloze blaadjes in zijn handen, maar in plaats van mij uit te kafferen, al zijn woede op mij af te reageren, breken zijn ogen en stort hij boven op het gebladerte in elkaar. Ik weet niet wat ik moet doen, dus doe ik niks. Ik haal mijn schouders maar weer eens op en begin dingen om me heen bijeen te rapen. Eerst zet ik een in stukken gevallen tafel in elkaar en dan leg ik er een zootje boeken op, dat ik op de grond vind. [ Boeken kunnen bloeden, vertelde mijn Chief me, toen hij me daar de eerste dag ontving, in de bookstore, omdat hij een jong en spotgoedkoop hulpje nodig had dat zich in alle kieren van de boekwinkel kon wringen om schoon te maken en hem 14

15 overal mee kon helpen: dat als een schorpioen de muren op kon klimmen om pretentieuze geschriften te pakken of terug te zetten, anacreontische dozen met schrijfsels kon optillen en naar de berging kon brengen, waar ze minder snel ten prooi zouden vallen aan de papiervisjes, zoals met alle fokking boeken gebeurt, iemand met een vlotte babbel die de winkel kon dweilen, opschudden en de boel kon ordenen. Wat weet je van boeken, jongen? vroeg hij die eerste keer, toen ik om werk kwam vragen. Niks, meneer, antwoordde ik. Hoe bedoel je, niks, jongen? Ben je niet goed bij je hoofd ofzo? Nee, meneer. Dus wat weet je van boeken? Ik weet nog dat ik rondkeek in zijn piepkleine winkeltje, dat tot aan het dak was volgepropt met dikke pillen, en het eerste zei wat er op dat moment in me opkwam: Dat ze vaak in de weg liggen, meneer. Op dat moment hoorde ik voor het eerst die bodemloze buikspreeklach van hem. Hij zette zijn bril af en begon te zoemen als een hommel. f*ck, hjoe, hoe, hoe! Je bent niet alleen niet goed bij je hoofd, hjoe, hoe, hoe, je bent een echte mongool! En hij bleef een hele tijd lachen. Toen het hikkende gelach bedaarde, nam hij me meteen in dienst, tenminste, hij liet me een proefdag draaien: ik mocht gratis de etalages met boeken schoonmaken. Om te weten te komen of je net zo dom bent als je lijkt, jongen, en ik wil kraakheldere ramen zien, f*ck. O, en nog iets: waarom stinkt het hier alsof er stront aan je kleren zit? Ik dacht, dat is kat in t bakkie, want ik kon de ramen zo kraakhelder krijgen als het raam in een doodskist, als de dode 15

16 niet meer ademt en onverschrokken op weg is naar de andere kant van de lucht, einde verhaal, geen fokking ademhaling meer. Dat deed ik dus, ik haalde de vuiligheid weg die daar al eeuwen zat, met mijn nagels als wissers en mijn adem als glaspoetser. Maanden later zou de Chief me toefluisteren dat hij me had aangenomen omdat ik de enige was die eruitzag alsof hij nooit zo n dikke pil van hem zou willen stelen. Waarom zou ik dat goddomme willen, antwoordde ik, ietwat grofgebekt omdat ik was aangetast in mijn eerlijkheid. Ik wil liever naar New York, niet blijven hangen aan de overkant van de plek vanwaar ik gevlucht ben, maar in de tussentijd wil ik wat cashen zodat ik straks als een steen in een andere plas kan plonzen. Maar dat laatste hoorde de Chief niet meer, want ik zei het zo zachtjes dat ik het misschien alleen maar dacht. Toen hij na een paar weken zag dat ik van alle markten thuis was, gaf hij me het zoldertje van de boekwinkel, zodat ik naast de hele dag werken ook s nachts een oogje in het zeil kon houden. Dan ging hij naar huis, naar zijn vrouwtje en zijn mannetjes, en kooide mij op: alles ging van buitenaf op slot en het zolderraampje was met planken dichtgetimmerd. Maar als je hulp nodig hebt kun je de phone gebruiken. Niet vergeten, godsgloeiend rotjoch, phone me, capiche? En dan vertrok hij zelfingenomen naar de suburbs, met z n gloeiende leuter meer kleintjes bij zijn vrouwtje verwekken. Een beetje bang begon ik op het zoldertje met boeken oogsnot te kweken. Eerst de strips. Ik nam ze mee naar boven, want af en toe kwam er een of ander tutje binnen dat boeken in het Spanish wilde en had ik geen idee waar ze om vroeg. De Chief had ons gezien en op een middag schreeuwde hij in een algoritmische woordenvloed: Ga lezen, hersenloze luizenbaal, al 16

17 zijn het tijdschriftcovers, dan weet je tenminste waar de f*ck ze naar vragen en kun je een f*cking boek verkopen in plaats van ze als een mongool aan te staren. Dus voor het blok gezet ging ik toen maar een flinke dosis van de sh*t die op de achterkant van boeken staat innemen. Met bloed, zweet en tranen, want als je leest gaan in het begin je ogen branden, en op den duur nemen de luizen je ziel over. s Nachts nam ik maagdelijke boeken mee naar zolder en s morgens gingen ze ontmaagd weer mee naar beneden. Hoor eens droeftoeter, heb jij enig idee waarom dit f*cking boek vol vingerafdrukken zit? Nee Chief, al zouden ze me aan een kruisverhoor onderwerpen. Hou je niet van de domme, achterlijke chimpansee. Zo leerde ik plastic zakjes om mijn handen te doen om geen sporen in de boeken achter te laten. Ik bracht ze net zo netjes naar beneden als ze bovenkwamen. Ik leerde zelfs ze uit hun oorspronkelijke verpakking te halen en ongeschonden weer in te pakken. Want de Chief hield van zijn boeken en telkens wanneer hij er een verkocht, voelde het alsof hij zijn ziel verkocht. Zo zijn die arrogante apen: sufgereden op hun eigen stokpaardjes.] Wegwezen rotjoch, ga mijn vrouwtje zeggen dat ze hierheen moet komen. f*ck, ik wil niet met haar praten want dan gaat ze lopen tobben en maak ik het alleen maar erger, zegt de Chief, die in de boekwinkel op zijn knieën in de teringzooi zit. Als ik alle kasten overeind gezet heb, veeg ik de gevallen blaadjes met de bezem bij elkaar. Ik blijf naar hem staan kijken. Hij ziet er ineens zo anders uit, zo op zijn knieën, met zijn druppende ogen die de stukjes boek in zijn handen natmaken. Hij is net een kapotte kraan, de Chief is veranderd in een regenbui die met touwen aan de wolken vastzit. Hij is helemaal buiig, 17

18 zo weerloos als hij daar als een fokking speenvarken zit te janken om de stukken van zijn verscheurde boeken. Dus ik laat de bezem in de lucht hangen en zoef de obscene straten door op zoek naar lucht, of weet ik het, want in mijn keel zit nog steeds een prop die als een avocadopit is blijven steken, in een meedogenloos gat, het bloed schokt door mijn aderen, ofzo. Ik adem in door mijn neus. Hé, melkmuil, al in je kont gestoken? hoor ik de tandeloze negerin roepen vanaf de andere kant van de straat, waar ze een winkelwagentje vol rommel voortduwt. Dan loopt ze naar de hoek en bij het gebouw waar het meisje woont slaat ze af en raakt uit zicht. Aan de stoep vastgenageld blijf ik staan, wiegend als de slinger van een staartklok. Ik voel me verloren. Een troep patsers loopt samengedromd langs met hun telefoons aan hun oren geplakt, ik zie opdonders en paupers met eelt op hun vingers van het ballenkrabben, ik zie jongens en meisjes oversteken, komen en gaan, de koolstofdioxide wasemt uit hun poriën. Ik zie de auto s afremmen en optrekken, blikkerig door elkaar heen rijden, zich met elkaar mengen. Getoeter, gemompel, het geluid van de zon die op de toppen van gebouwen botst; alle vogels hier raken verstrikt in het ijzerdraad. Ik zie de hoge ramen waar bloempotten op de brandtrap zijn neergelaten, en op de roddelgrage dakramen. Ik zie gesloten en open lamellen. Steenkleurige gebouwen, grijze, met getinte ramen. De bomen keurig gesnoeid en de borders piekfijn bijgeknipt. De Latijns-Amerikaanse wijk is een huishoudelijke-apparatenafdeling. Er loopt een tutje voorbij met een in een stuk stof gehuld microhondje. Mijn ogen doen zo n pijn. Ik steek langzaam de straat over naar de bushalte en duizenden toeters komen van alle kanten op me af. 18

19 f*ck you, man, schreeuwen ze naar me. f*ck, f*ck, f*ck. Go home, fokking blackie, rot op naar de kont van je fokking moeder, smerige indiaan. Ik kom aan bij de bushalte en crash op het bankje. Daar kijk ik op en zie de boekwinkel grafstenig oprijzen, alsof hij dodelijk verwond is, begraven onder de kapotte ramen. Ik stel scherp en zie de Chief voor zijn gekruisigde bookstore zitten, nog steeds in elkaar gezakt, alsof hij aan het bidden is. Hé lul, hoor ik opeens achter me. Jij houdt wel van ruzie zoeken en kontjes verdedigen die niet van jou zijn, hè? Ik verdraai mijn nek om te zien wie er op mijn schouder tikte en op dat moment zie ik een koperkleurige vuist met de snelheid van het licht mijn wang naderen. Mijn ogen zijn niet snel genoeg om weg te duiken. Verblind klap ik met mijn billen op de grond. Ik zie sterretjes en voel bloed uit mijn mond op mijn borst druppen. Fokking blackie, altijd maar verliefd naar dat meisje kijken met die hondenogen van je, en maar links en rechts proberen tegen haar aan te rijen, roept die patser van de bloemen triomfreselijk. Laat maar eens zien of je een echte macho player bent, fokking klootzak. Welke mongool heeft je wijsgemaakt dat je kontjes mag verdedigen die niet van jou zijn, huh? Ja man, jezus, schreeuwt dan een of andere meelooppauper die onze kant op komt als hij mijn smurrie op de tegels ziet stromen. We maken die teringlijer kapot. Op dat moment verzamelen zich ik weet niet hoeveel van die sneaky rotzakken om me helemaal overhoop te trappen, en word ik geschopt door een leger stekende mieren. Ik bescherm alleen mijn kop en maak mezelf klein om zo min mogelijk tussen hun poten heen en weer te stuiteren. Vanaf daar zie ik de auto s doorrijden maar dan alleen nog maar trappende voeten. Eén, twee, drie, vier, duizend, honderd miljoen. 19

20 Nu is het wel genoeg, stelletje rotzakken. Het geschreeuw scheert rakelings over de troep lamstralen. Dan houdt het gebonk in één klap op. Fokking blackie, als ik je ooit nog in de buurt van mijn kutje zie, zegt de meridiaanse patser, knoop ik je ballen aan je nek. Hij geeft me een laatste trap en rent weg uit het kluitje dat als een muur om mij met mijn uitgedoofde koplampen heen staat. De paupers sneaken weg en verdwijnen net zo snel als ze gekomen zijn. Gaat het, jongen? vraagt een man met een grijzende baard, terwijl hij me een kleurige zakdoek aanreikt. Hij hurkt naast me en probeert met zijn ogen door de waterval van bloed heen te dringen die van mijn kroon naar mijn wortels stroomt. Jeetjemina, wat zie je d r uit. Zelfs Onze-Lieve-Heer hebben ze niet zo toegetakeld, wat een ongelofelijke smeerboel. Ik pak de doek uit zijn handen en veeg eerst het op mijn voorhoofd getatoeëerde, met zweet vermengde bloed weg. Meer kapot dan alleen je gezicht? Ik schud mijn harses. Ik lik langs mijn lippen, ja, mijn lippen zijn gebarsten, maar ik heb al mijn tanden nog. Ik heb pijn aan een van mijn ribben, één poot, mijn oogleden, mijn haar, onder mijn nagels, onder mijn tong, maar ik overleef het wel, ofzo. [Mijn pleegmoeder zei het elke keer als ik thuiskwam met uitgedoofde koplampen en verder wonderwel ongedeerd: Onkruid vergaat niet, akelig bastaardjong. Want daar in Mexico moet je je door het leven meppen, daarom ben ik hierheen gekomen, ik had er strontgenoeg van om mijn neus steeds maar weer aan het zand af te vegen, en diep in het stof te bijten.] 20

Aura Xilonen. De cowboykampioen. Vertaald uit het Spaans door Lisa Thunnissen. wereldbibliotheek amsterdam - PDF Free Download (2024)

References

Top Articles
Latest Posts
Article information

Author: Dan Stracke

Last Updated:

Views: 5955

Rating: 4.2 / 5 (43 voted)

Reviews: 90% of readers found this page helpful

Author information

Name: Dan Stracke

Birthday: 1992-08-25

Address: 2253 Brown Springs, East Alla, OH 38634-0309

Phone: +398735162064

Job: Investor Government Associate

Hobby: Shopping, LARPing, Scrapbooking, Surfing, Slacklining, Dance, Glassblowing

Introduction: My name is Dan Stracke, I am a homely, gleaming, glamorous, inquisitive, homely, gorgeous, light person who loves writing and wants to share my knowledge and understanding with you.